Zilverenstromen in het Haringvliet (download)

5058
24 dec 2016

(Bron: Visionair) In 2018 gaan de Haringvlietsluizen op een kier. Het Droomfondsproject Haringvliet wil daar een groot succes van maken. Als onderdeel van het project deed visdeskundige Jaap Quak van Sportvisserij Nederland onderzoek naar de visstand voor de afsluiting. Tevens kijkt hij naar de toekomst. Zijn rapport is leerzaam, verrassend en realistisch.

Voor het Haringvliet is 2018 een heel belangrijk jaar omdat dan het zogeheten Kierbesluit eindelijk zijn beslag krijgt. Concreet komt het erop neer dat ook bij vloed een beperkt aantal schuiven in de Haringvlietdam geopend blijven. Dat betekent dat zout water tot op zekere hoogte het nu nog zoete Haringvliet kan binnendringen. Deze menging van zoet en zout in verschillende gradaties gaat ontegenzeggelijk een positieve invloed hebben voor de ecologische waarde van de monding van het grootste rivierensysteem
van West-Europa.

Behalve plankton, garnalen, vlokreeften, schelpdieren, vogels enzovoort, moeten ook (trek)vissen gaan profiteren als de barrière tussen zoet en zout wegvalt. “De dam is nu nog een muur waartegen de vis zijn neus stoot”, zegt Quak. Even voor de duidelijkheid, de Haringvlietdam vormt voor vissen die richting zee willen meestal geen beletsel, hoewel het wel een heftig achtbaanritje kan zijn. Andersom is het voor een trekvis nagenoeg onmogelijk om de Haringvlietdam stroomopwaarts te nemen. “Daar tegenop zwemmen gaat niet. Het spuien gebeurt bij eb. Dat water heeft dan zo’n enorme stroomsnelheid, daar komt zelfs een zalm niet tegenin.” Zoetwatervissen die aan de zeezijde van de dam terechtkomen zijn daardoor ook ten dode opgeschreven.

Behoorlijke baard

Het Kierbesluit is een dossier met een behoorlijke baard. Al decennia geleden waren er plannen, waaraan de Europese Kaderrichtlijn Water een verdere impuls heeft gegeven. Die verplichtte de EU-lidstaten te zorgen dat uiterlijk in 2027 het oppervlaktewater chemisch schoon en ecologisch op orde is. Overal in Europa gingen de nationale regeringen aan de slag om de waterkwaliteit (verder) te verbeteren en vooral ook migratiebarrières te verminderen. Rijkswaterstaat, dat samen met de waterschappen die taken in Nederland ter hand nam, zag in dat de Haringvlietdam een belangrijke, zo niet de belangrijkste horde was die geslecht moest worden. Een eerste studie daarnaar was overigens al in 1997 gedaan. Hoewel de dam er pas drie decennia ligt, kwamen er veel bezwaren tegen een openstelling van de Haringvlietdam. Met name de vrees van schade van zout water voor de landbouw en de drinkwatervoorziening zorgde voor jaren oponthoud: 2004 werd 2008, vervolgens lukte 2010 ook niet, maar in 2013 ging er dan toch een klap op; het wordt nu echt 2018. Dat werd tijd ook, want in het achterland van de Rijn begonnen andere landen te morren over het Nederlands getreuzel met de verbetering van de migratie voor trekvissen. 

Ankerkuilvisserij ter hoogte van Strijensas, 1885. De kuilen zijn gehesen bij wisseling van het getij.

Ambitieus pakket

Het Droomfondsproject Haringvliet loopt met een ambitieus pakket maatregelen vooruit op de gedeeltelijke opening van de sluizen in 2018. De naam komt letterlijk voort uit een notitie waarmee zes groene organisaties hun droom voor het Haringvliet van de toekomst voorlegden aan de Nationale Postcode Loterij. De partners zijn Ark Natuurontwikkeling, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Vogelbescherming Nederland en het Wereld Natuur Fonds, organisaties die verder geen introductie behoeven. Sportvisserij Nederland behoort als zesde partij niet tot de direct begunstigden van de Postcode Loterij, maar is er door de anderen bij gevraagd,
met name vanwege de knowhow ten aanzien van behoud en verbetering van de visstand. 

Quak: “Wij hebben veel kennis in huis. Van vismigratie, de problematiek van de aal, herintroductie van de steur, de invloed van waterkrachtcentrales. Die brengen wij in bij het Droomfondsproject. Daarnaast is sportvisserij natuurlijk een belangrijke vorm van gebruik op het Haringvliet.” Via het deelproject Monitoring draagt Quak mede bij aan het plan voor natuurherstel van het Haringvliet. Er zijn zes deelprojecten: Behalve Monitoring zijn dat Recreatie, Natuurontwikkeling, Steur, Schelpdierbanken en Visserij. Het Droomfondsproject benut het Kierbesluit als een kans om het Haringvliet wat van zijn oude glorie als biodiversiteitshotspot terug te geven. 
Naast het bevorderen van de ecologische waarde van het Haringvliet wordt er ook gezorgd dat de mens van de unieke natuur kan genieten. Mede gezien deze belofte is het Haringvliet samen met de Biesbosch beloond met de juryprijs van ‘Het Mooiste Natuurgebied van Nederland”. 

Reality check

Jaap Quak vindt het Droomfondsproject een geweldig initiatief zeker gezien de resultaten van zijn, historisch onderzoek Het openen van de sluizen is een belangrijke stap. “Het is echter niet zo simpel als ‘zet dat ding open en dan komt het allemaal goed’.” In zijn studie heeft Quak de visstand onderzocht in de eeuw die voorafging aan het afsluiting van het Haringvliet in 1971. De aanleg van de Haringvlietdam was een laatste klap voor de onderwaterbiodiversiteit in de Rijndelta. Uit Jaap’s onderzoek blijkt dat de teloorgang al veel eerder was begonnen “In Duitsland startte in 1820 de zogeheten Tulla-correctie in de Hochrhein.

In deze periode werden hele stukken rivier rechtgetrokken, zand- en grindbanken weggebaggerd, bochten afgesneden, de rivier werd in een keurslijf gedwongen.”

Er volgt een periode van 150 jaar van verstuwing, bevolkingsgroei, toenemende watervervuiling, industrialisatie en overal worden dijken en dammen gebouwd om overstromingen te voorkomen. Er verschijnen vanaf 1900 waterkrachtcentrales. Ondertussen gaat bij ons vooral op de benedenrivieren de intensieve, mechanische zegenvisserij op zalm, steur en elft als van oudsher door “Wat je ziet is dat vissoorten die het verst landinwaarts trekken als eerste verdwijnen. Dat waren de zalm en de steur. Dat zijn soorten met de meest 
specifieke habitatseisen. Daarna ging de elft.

Door het verdwijnen van de zalm, steur en elft stapte de visserij over op de fint en spiering. Daarna hebben ook bot en aal veel te lijden gehad van de visserij.” Er was dus al veel kapot voordat het Haringvliet werd afgesloten. “Zou het Haringvliet rond 1920 zijn afgesloten dan zou het effect daarvan nog veel omvangrijker en meer zichtbaar zijn geweest”, schrijft Quak dan ook in zijn rapport. 


Het oorspronkelijke Haringvliet was een paradijs voor vissen.

Kraamkamer voor vissen

Een tweede belangrijke openbaring is dat het Haringvliet veel meer betekenis voor de visstand had dan voorheen werd aangenomen. Het is niet alleen de voordeur voor een groot deel van het achterland ten westen van de Alpen; Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en Luxemburg. Het Haringvliet-estuarium was ook een belangrijk opgroeigebied voor een groot aantal vissoorten.
En dat gold zowel voor typische soorten voor riviermondingen – spiering, bot, haring en aal – als voor echte trekvissen zoals zalm, elft, fint en rivierprik.

Juist doordat de riviermonding het hele jaar door zo’n dynamische mengelmoes van watertemperaturen, stroomsnelheden, rivierwaterafvoeren en zoutgradiënten vormde, kon het systeem aan de specifieke eisen van zeer veel vissoorten voldoen. “Het Haringvliet heet niet voor niks zo. Dat is omdat het er ooit werkelijk wemelende van de haring, vooral jonge haring.

Mijn studie wijst duidelijk op het belang van het Haringvliet als kraamkamer. Er waren allerlei gradaties tussen zoet en zout. Die jonge vissen zochten zelf wel uit bij welk zoutgehalte ze zich het lekkerst voelden.” Juist de aanwezigheid van enorme hoeveelheden jonge
haring en spiering maakte ooit dat grotere (trek)vissen er een gedekte tafel aantroffen. Zo konden de jonge trekvissen krachten opdoen voor hun reis naar de opgroeigebieden in zee en oceaan.

Geen hoge pet

Van het huidige Haringvliet als vissenhabitat heeft Quak geen hoge pet op. “Het is niet zo erg als het IJsselmeer. Dat is inmiddels een met basalt afgebakende bak dood water. Maar het Haringvliet is nu snel aan het veranderen, mede door de opmars van de quaggamossel en exoten. Het wordt helderder, er komen meer planten, maar het is ook een laag productief systeem aan het worden.”
Kijkend naar de toekomst zegt Quak dat juist een toename van het ‘kleine grut’ de sleutel is voor een succesvolle wederopstanding van het gehele ecosysteem. “.

We moeten er voor zorgen dat de basis er is. Jonge haring en spiering zijn de dragers van het ecosysteem, het begin van de voedselketen.” Maar in het Droomfondsproject gaat ook veel aandacht uit naar de moeilijke klanten die aan het eind van de voedselketen stonden, maar ook als eerste het loodje legden: de zalm en de steur. “Die aandacht is terecht”, vindt Quak. “Het zijn de soorten die het meest tot de verbeelding spreken bij het grote publiek.”


De belangrijkste belemmering voor vissen wordt in 2018 een toegangspoort.

Europese steur

Los van het Droomfonds loopt er in Nederland al sinds 2012 een project van het Wereld Natuur Fonds, Ark Natuurontwikkeling en Sportvisserij Nederland om de Europese Atlantische steur in de grote rivieren terug te brengen. Daartoe zijn in de Nieuwe Maas bij Rotterdam en in de Waal bij Nijmegen enkele tientallen steuren uitgezet. Deze zijn afkomstig uit de Franse Gironde, het estuarium van de Garonne en de Dordogne, waar zich nog een natuurlijke populatie heeft weten te handhaven.
 
Het spreekt voor zich dat de initiatiefnemers dit project ook laten aanhaken bij het Droomfondsproject: In juni vorig jaar zijn opnieuw gezenderde steuren uitgezet, ditmaal als onderdeel van het Droomfondsproject. Alle steuren zijn inmiddels naar open zee vertrokken.
De hoop is dat ze heelhuids in onze wateren terugkeren en ongeschonden de weg naar de paaigronden stroomopwaarts weten te vinden. De eerste terugkomers worden in 2018 verwacht. In theorie is het dus mogelijk dat ze de eerste steuren in de geschiedenis zullen zijn die de Haringvlietdam stroomopwaarts weten te passeren. 

Voor de zalm lopen er projecten in de verschillende zijrivieren en de bovenlopen van het Rijnstelsel. Net als bij de steur gaat het erom dat de vissen als eerste bij hun paaigronden moeten kunnen komen. “De steur trok vele honderden kilometers de rivier op, naar de Mittelrhein”, zegt Quak. “Tot aan de Moezel aan toe. Steuren blijven wel op de hoofdstroom waar ze paaien op grindbanken in dieper water. Het substraat bestaat daar uit vrij grote stenen.”

Zalm

De zalm zoekt het nog hogerop, waarbij hij exact de beek weet te vinden waar hij ter wereld is gekomen. Deze eigenschap – homing genoemd – maakt het moeilijker om zomaar zalm uit te zetten. Zalm kweken is op zich niet zo moeilijk, de kneep zit ‘m in het settelen van een populatie die zich op natuurlijke wijze kan voortplanten. “Eigenlijk had elke zijrivier wel zijn eigen zalmras of ecotype. De ene zalm is de andere niet. Vroeger trok de zalm jaarrond onze rivieren op. Je had kleine zomerzalmen, grote zomerzalmen, winterzalmen
en Sint-Jacobszalmen.” 

Kort door de bocht gesteld waren het dus allemaal zalmen, maar de zalmen van verschillende zijrivieren hadden een leefwijze ontwikkeld die was gericht op hun specifieke paaigebied. “Dat is dus ook de reden dat herintroductie van de zalm vaak tegenvalt, het is hogeschoolwerk.” Een andere moeilijkheid is dat het eigenlijk nauwelijks bekend is waar de Rijnzalmen uithingen in hun tijd op zee. “Ik denk de Faeröer Eilanden, Groenland, IJsland of de Noorse kust. Net als de zalmen uit de Theems en Schotland. 

Dan is een Franse zalm waarschijnlijk minder geschikt voor de Rijn, want die zal echt niet eerst door het Kanaal gezwommen zijn om naar de Noordzee te trekken.” Volgens Quak trokken in de hoogtij jaren 300.000 tot 500.000 zalmen onze grote rivieren op. Die aantallen zullen we nooit meer terugzien. “We zitten met het Rijnsysteem in zo ongeveer het meest geïndustrialiseerde stukje van de wereld. Ik denk dat als we op basis van natuurlijke voortplanting 10.000 tot 20.000 zalmen kunnen terugkrijgen we onszelf een heel groot compliment mogen maken.” 

De paaigronden stroomopwaarts zijn er hier en daar nog wel, maar sporadisch. Is er nog veel te repareren? “Een groot deel van de paaigronden is gewoon weg. Daar staan nu huizen, of industrieterreinen. In klein verband kunnen we nog wel grindbanken aanleggen en schoonhouden, beken weer laten meanderen of elzen langs beken planten. Maar eerst moeten de paaiplaatsen
simpelweg bereikbaar zijn.” Heft in handen Aan het begin van het grootste riviersysteem van West- Europa hebben wij hier in Nederland het heft in handen. “Het openstellen van een aantal schuiven in het Haringvliet is daarvoor een stap in de goede richting.
Afgesproken is dat het zoute water mag komen tot de denkbeeldige lijn tussen de monding van het Spui en Middelharnis, vlak bij de westpunt van het eiland Tiengemeten.” 


Het 'aanrijden van de zegen': met de stoomspil werd de voorzijde van de zegen naar de zegenkade getrokken, waarna met paardenkracht en een windas de zegen bij de verder stroomafwaarts gelegen 'haalbollen' werd binnengehaald.

Het historisch onderzoek van Jaap Quak is grondig. Hij heeft de periode 1870-1970 onderzocht. Daarbij keek hij niet alleen naar het Haringvliet, maar ook naar het Hollands Diep en het Goereese Gat, samen het estuariene systeem dat de poort tussen zoet en zout vormde. De afsluiting van het Haringvliet was een laatste klapvoor de visstand, na watervervuiling, overbevissing, verlies en onbereikbaarheid van paaigronden. We weten ook dat het Haringvliet een belangrijke functie had als kraamkamer voor jonge prooivis en als gedekte tafel voor alle vissen en vogels die weer van dat kleine grut leven. 

Het is dan niet meer dan logisch dat dit watersysteem zo veel mogelijk zijn functie als aanjager van een heel ecosysteem moet zien terug te krijgen. We moeten echter niet te veel treuren over wat er in de afgelopen eeuwen verloren is gegaan. Dat Quak daar in zijn rapport desondanks veel aandacht aan besteedt is terecht. Dromen zijn leuk, maar ze komen alleen maar uit als ze realistisch zijn. Aan de andere kant; niet eens zo heel lang geleden was er nog amper leven mogelijk in onze rivieren, maar nu hebben we de waterverontreiniging al ver teruggedrongen en de visstand heeft zich tot op zekere hoogte weten te herstellen. Het is hoog tijd dat
we dat herstel naar een hoger plan gaan tillen. Het Kierbesluit en het Droomfondsproject kunnen daar een grote bijdrage aan leveren.

Dynamiek

Om de populatie van trekvissen te verbeteren moeten we goed kijken naar de productiviteit van het water en het voedselweb, stelt Quak. Hij hoopt dat het Haringvliet zijn naam weer eer zal aandoen. De dynamiek tussen zoet en zout zou tot een grote toename van jonge haring en spiering, plankton, kreeftachtigen en weekdieren moeten leiden. Maar hoe zou het Haringvliet er anno 2050 moeten uitzien als hij voluit mocht dagdromen? “Dan zie ik zilveren stromen van vissen”, zegt hij poëtisch. En concreet? “Ik zie overal visetende vogels rondvliegen. De waterkolom wemelt van de garnalen en vlokreeftjes. Op de bodem scharrelen jonge botjes rond.
Glasaaltjes trekken op langs de oever. Verderop springt een zalm vol uit het water, even later zie ik een zeeforel jagen. Het water ruikt naar komkommer, dat is de geur van de spiering. In april en mei trekken elft en fint het Haringvliet op. En dan is het 21 juni, de langste dag ... De steurtrek is dan op zijn hoogst. Opeens duikt er eentje even op aan de oppervlakte. Ja, dat zie ik.”


De aal zal als prominente trekvis profiteren van de sterk verbeterende intrekmogelijkheden door de kier.


Er zijn geen gerelateerde berichten.

Om u de beste gebruikservaring te kunnen bieden, gebruiken wij cookies. Voor meer inhoudelijke informatie en het onderscheid die wij hier in maken, verwijzen wij u door naar ons. cookiebeleid.