Column - De keer

07 mrt 2008

De keer dat ik bij de volkstuintjes een wak in het ijs groter maakte om de vele stikkende karpers meer lucht te geven, waarop de eigenaar van een huisje mij de huid vol schold omdat ik zijn paaltjes had gebruikt.

De keer dat er een Mercedes stopte met daarin een man die vertelde dat je je handen warm kon houden door ze tegen elkaar te wrijven, daarna om zich heen keek en zei dat je ze ook zo tussen je liezen kon houden. Die me toen eveneens leerde dat je bij de warme uitlaat van het afvalwater grote karper kon vangen door een broodkorst steeds uit te knijpen, zodat er geen lucht meer in zit, deze dan langzaam zinkt en de karper hem dan langzaam naar binnen zuigt.
De keer dat een man mij vroeg of ik met hem mee naar huis ging, want daar had hij een prachtige blauwe hengel voor me staan en dat ik dat gelukkig niet heb gedaan – want ik had al een goede hengel.
De keer dat ik op een water waar je normaal gesproken één à twee karpers vangt er maar liefst veertien ving, waarvan een bepaalde vis drie keer omdat het dreigde te gaan onweren.
De keer dat ik gehurkt op één been in het weiland zat met de hengels onder water omdat het was gaan onweren.
De keer dat de bliksem tien meter naast me in een lantaarnpaal sloeg.
De keer dat ik even niet oplette, een meeuw mijn korst pakte en ik het beest vervolgens moest onthaken.
De keer dat er tijdens een nachtsessie een rat op mijn voet klom.
De keer dat ik een uur een weiland was ingelopen en er bij terugkomst achterkwam dat de koeien al mijn brood hadden opgegeten.
De keer dat ik een snoek van een meter ving – mijn eerste en enige tot nog toe – met een gezwel op zijn buik ter grootte van een voetbal waar maden in rond kropen.

Om u de beste gebruikservaring te kunnen bieden, gebruiken wij cookies. Voor meer inhoudelijke informatie en het onderscheid die wij hier in maken, verwijzen wij u door naar ons. cookiebeleid.