In de Nederlandse wateren leven drie soorten prikken: de beek-, rivier- en zeeprik. Prikken zijn ‘primitieve’, kaakloze vissen (Agnatha) die zich voortplanten en opgroeien in zoet, stromend water en als volwassen visparasiet in zee leven –
uitgezonderd de beekprik. Die blijft thuis.
Prikken zetten hun eieren af in een uitgediept kuiltje in de
grindbodem van stromende beken of rivieren. Tijdens de
paai zuigt het vrouwtje zich vast aan een grotere steen aan
de rand van dit zogenaamde ‘paainest’. Hierna zuigt het
mannetje zich vast aan de kop van het vrouwtje en omstrengelt
haar strak met zijn staart. Door deze omstrengeling naar
achteren te bewegen, worden de eitjes naar buiten geduwd.
Die bevrucht het mannetje daarna. Kort na de paai sterven
bij alle priksoorten de meeste ouderdieren. Het leven van
een prik begint en eindigt dus in zoet, stromend water.
Visparasiet
Nadat de blinde priklarve uit het ei is gekomen en de dooierzak
is verteerd, laat hij zich met de stroom meevoeren naar
langzamer stromend water. Daar graaft de priklarve – die
geen ogen heeft – zich in de modderige bodem in. Vervolgens
leeft hij enkele jaren op een dieet van uit het voorbij
stromende water gefi lterde bacteriën, algen en schimmels.
Na drie tot acht jaar ondergaan de priklarven een gedaanteverwisseling
tot volwassen prik (en ontwikkelen de ogen
zich). Dat is het moment dat de rivier- en zeeprik naar zee
trekken. Daar leven zij twee tot drie jaar als parasiet op zeevissen.
Zodra ze geslachtsrijp zijn, trekken ze de rivier weer
op om te paaien boven een zandbodem met daarop grind of
kiezels.
Zeeprik op wijting
Hongerdood
Eén priksoort gaat echter niet op reis. Zodra de beekprik het
volwassen stadium bereikt wordt hij geen parasiet die zich
vastzuigt op andere vissen, maar stopt hij met eten. Binnen
enkele maanden gaan beekprikken dan over tot de paai –
in het voorjaar – om vervolgens te sterven. Het vermoeden
bestaat dat deze priksoort tijdens de laatste ijstijd uit de rivierprik
is geëvolueerd.
Doordat de trek van en naar zee van
sommige rivierprikpopulaties toen werd belemmerd, konden
alleen niet-trekkende prikken overleven. Hieruit is een
nieuwe soort ontstaan die met een lengte van maximaal 20
cm veel kleiner blijft dan de rivierprik (die circa 50 cm groot
kan worden). Gezien het feit dat deze nieuwe priksoort zijn
levenscyclus helemaal doorloopt in de beek waarin hij is geboren,
heeft hij de naam beekprik gekregen.
Bron: Hét Visblad juni 2015